Agapornis pullarius

Deze prachtige Agapornis leeft in het evenaarsgebied van centraal en west centraal Afrika. Ze leven daar in groepen van 20 tot 30 vogels op de schaars beboste savannen. Ze voeden zich hoofdzakelijk met de daar veelvuldig aanwezige graszaden. Op deze uitgestrekte vlakten vindt men ook hun broedplaatsen, want de Agapornis pullarius broedt niet, zoals de andere agaporniden in boomholten maar wel in termietenheuvels. Deze heuvels zijn door de mieren gemaakt met een mengeling van speeksel, hout en zand, deze “kartonachtige constructies” kunnen soms tot 6 meter hoog zijn. De pop graaft (knaagt) daar een gang in die uitmondt in een nestkamer. Daarin wordt om de andere dag een ei gelegd. Vreemd genoeg laten de termieten, die doorgaans heel agressief zijn tegenover indringers, Agapornis pullarius ongemoeid. Waarschijnlijk komt dit door het feit dat Agapornis pullarius enkel de niet gebruikte delen van de heuvel inpalmt. Er zijn bronnen die vermelden dat Agapornis pullarius ook miereneieren op het menu staan hebben, maar dat lijkt ons eerder onwaarschijnlijk gezien het agressieve karakter van de termieten. Het voordeel van deze termietenheuvels is dat de temperatuur binnenin bijna altijd constant blijft. Dat geeft de pop dan ook de gelegenheid om tijdens de broedperiode soms langere tijd van het nest weg te blijven. Na ongeveer 23 dagen kippen de jongen. Deze zijn in tegenstelling tot andere agaporniden naakt. Het eerste nestdons komt slechts na enkele dagen te voorschijn. Hoeveel ronden er na elkaar gebroed wordt is niet geweten, maar waarschijnlijk zal dat te maken hebben met de leefomstandigheden. In de wildbaan zien we dat de vogels tot broeden overgaan wanneer dat de kweek omstandigheden het gunstigst zijn: voldoende voedsel aanwezig, bruikbare nestgelegenheden, ideale temperaturen, voldoende daglicht enz. Daarom zullen er zelden meer dan twee ronden na elkaar gebroed worden. Er zijn twee ondersoorten:  Agapornis pullarius pullarius en  Agapornis pullarius ugandae. Deze laatste vinden we zoals de naam het reeds laat vermoeden enkel terug in Oeganda en zou verschillen met de nominaatvorm door zijn blekere blauwe kleur op de stuit. Een stelling welke ik persoonlijk betwijfel.

Agapornis pullarius is ongeveer 15 cm groot. Bij de volwassen man is het voorhoofd, schedeldek, de wangen en de bef oranjerood. Algemene lichaamskleur is groen; borst, buik, flanken en anaalstreek zijn meer geelachtig groen, de mantel groen. Het vleugeldek is groen en geeft een ietwat gehamerde indruk. De vleugelranden zijn bij de mannetjes vanaf de vleugelbocht een mengeling van donker ultramarijnblauwe en enkele hemelsblauwe veertjes. De ondervleugeldekveren zijn zwart. de grote vleugelpennen zijn donkergrijs tot zwart. De stuit is hemelsblauw. Bovenstaartdekveren groen; onderstaartdekveren meer geelachtig groen. De grote staartveren, die bijna geheel door de boven- en onderstaartdekveren worden bedekt, tonen vanaf de basis een rood-geel-en-zwarte dwarstekening; de uiteinden van de staart zijn groen. De snavel is tomaatrood. De oogring wordt gevormd door een smalle band van kleine witte en blauwe veertjes. De ogen zijn donkerbruin. De poten zijn grijs; nagels donkergrijs.

Bij de pop is het voorhoofd, schedeldek, wangen en bef bleek oranjerood. Verder ontbreekt het blauw en het donker ultramarijnblauw in de vleugelranden. Deze vleugelranden zijn groen- geel gekleurd. De ondervleugeldekveren zijn groen.

© Dirk Van den Abeele