Agapornis nigrigenis
Agapornis nigrigenis werd in 1904 ontdekt door Dr. Kirkman aan de Muguazi-rivier in Zambia. Deze vogel is 13,5 cm groot en daarmee een van de kleinste agaporniden. Hun voorhoofd en bovenkop is roestbruin overgaand in donkerbruin, kin, keel en wangen zwart (antracietkleurig), achterhoofd olijfgroen, mantel, vleugeldek en stuit dof grasgroen, onderborst, buik, flanken en anaalstreek geelachtig groen. Hun grote staartpennen vertonen een oranjerood-geelzwarte dwarstekening en groene staartstippen. Hun bek is rood, bovenaan overgaand in dieproze met aan de basis een witte washuid. Grijsachtige poten met bruine nagel en rond de bruine ogen een witte oogring. Verder natuurlijk de oranje, zalmroze borstvlek. Er is geen onderscheid tussen de geslachten, al zouden volgens sommige kwekers de poppen wat robuuster zijn en zouden de poppen een bredere snavelbasis hebben.
In de jaren 1930 werden deze diertjes in grote getalen ingevoerd en kon men ze voor een peulschil aankopen. Dat maakte ze voor de meeste “commerciële” kwekers niet interessant en daardoor werden ze wat uit het oog verloren. Velen kruisten ze dan ook met andere witte oogring agaporniden en dat bracht vele hybriden in omloop. Vandaag de dag kunnen we gelukkig nog over een klein aantal raszuivere Agapornis nigrigenis beschikken.
Ze zijn niet zo agressief als de andere soortgenoten, maar toch geeft men er de voorkeur aan om de paartjes in aparte volières of kweekkooien te laten broeden. Als nestmateriaal geven we verse wilgentakken waarmee de pop dan een bolvormig nest bouwt. De eieren worden om de andere dag gelegd, 3 tot 6 in totaal die dan 23 dagen worden bebroed. Meestal begint de pop te broeden na het tweede ei, maar uitzonderingen bevestigen hier ook de regel. Als de jongen uitkomen hebben ze grijze nestdons, wat na enkele dagen rozig begint te kleuren. Op de leeftijd van 9 à 10 dagen kunnen de jongen geringd worden. Na ongeveer 40 dagen verlaten de jongen het nest en dan worden ze nog een veertiental dagen gevoed. We moeten zorgen voor voldoende vochtigheid in en rond de nest. Dagelijks verse takken en regelmatig bevochtigen is hier dan ook de boodschap.
Ze leven in een relatief klein verspreidingsgebied in Zuidwest Zambia, tussen de Zambezi Rivier in het zuiden en de Kafue Rivier in het noorden. Hun leefgebied zou nog slechts 2500 km² beslaan Hun verspreidingsgebied grenst aan dat van Agapornis lilianea. Uit een studie die in 1974 door de Duitse arts en amateur-ornitholoog Dr. W. Gilges werd uitgevoerd bleek dat Agapornis nigrigenis het meest te vinden was in de wouden langs de Zambesi. Deze soort is sterk bedreigt in de wildbaan.
© Dirk Van den Abeele